Praatje gehouden tijdens de Vertaaldagen 2014

– Kun je een boek ook vertalen zonder het van tevoren te hebben gelezen?
Ik werd onlangs aangesproken door een gerenommeerde vertaalster van wie ik altijd dacht dat ze haar boeken wel tien keer las voordat ze ze ging vertalen. Ze had gehoord dat ik een praatje zou houden over de noodzaak om een boek eerst te lezen voordat je het ging vertalen. Ze keek me aan en ze zei: Je gaat die mensen toch niet vertellen dat ze dat moeten doen, hè? En ik antwoordde:
Nee-ee, en dat zou ik dan nu al helemaal niet meer durven.
Als je de gemiddelde lezer vraagt of vertalers hun boeken eerst moeten lezen voordat ze met vertalen beginnen, krijg je steevast als antwoord: Ja, natuurlijk, want anders kunnen ze het niet vertalen, ze moeten wel weten waar ze aan beginnen, en ze moeten het ook mooi vinden, want anders kan die vertaling nooit goed worden.
Zo’n vijftien jaar geleden ging ik naar een literair avondje in het West-Indië Huis. Daar zou een Canadese schrijfster spreken over haar werk. Ik had haar vorige boek gelezen in vertaling en was van plan om over haar optreden een stukje schrijven voor de toen nog bestaande Nieuwsbrief van de Werkgroep Vertalers. De dame in kwestie maakte veel indruk op me. Ze had een prachtig verhaal, ze zag er goed uit en ze wist zichzelf geweldig te presenteren, zoals ook Amerikanen dat kunnen, een beetje gelikt, maar heel overtuigend. Ze vertelde met veel enthousiasme over haar komende boek, waarvoor ze research had gedaan op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog. Het boek moest een eerbetoon worden aan alle gevallen Canadese strijders, en ze had als uitgangspunt gekozen de oprichting van het grote oorlogsmonument in Vimy. Haar vertelperspectief richtte zich op de mensen die als beeldhouwer aan het project hadden meegewerkt.
Toen ik dat zo allemaal hoorde, dacht ik, uitgaande van haar gloedvolle betoog en haar aangename verschijning: wie moet ik van de trap af duwen om aan dat boek te komen? Ik kende de vertaalster van haar vorige roman, iemand die overigens totaal geen geweld bij mij uitlokt, en wist dat zij het boek als eerste aangeboden zou krijgen en dat er geen enkele reden was waarom de uitgever míj zou kiezen als zij het weigerde. Maar waarom zou ze het weigeren, het werd immers zo’n prachtig boek! Anderhalf jaar later viel ik bijna zelf van de trap toen ik door de uitgever werd gebeld met de vraag of ik The Stonecarvers van Jane Urquhart wilde vertalen. Ik zei, The Stonecarvers, nou dolgraag, en ik stak mijn hele riedel af over hoe boeiend en prachtig Urquhart wel niet had gesproken. Maar, vroeg ik, hoe zit het met mevrouw de vorige vertaalster? Nou, die had geen tijd, kreeg ik te horen. Heel toevallig zou ik met mevrouw de vorige vertaalster die winter samen een oppaskind doen en hadden we een afspraak om daar het een en ander over te regelen. Het eerste wat ik haar vroeg was uiteraard: vond je het niet jammer dat je geen tijd had voor de nieuwe roman van Jane Urquhart ? Haar antwoord luidde: O, ik had er wel tijd voor, maar ik vond het gewoon een slecht boek, ik had er totaal geen zin in!
En toen moest ík nog aan dat boek beginnen. Vanwege de krappe inlevertijd had ik inmiddels een collega warm gemaakt voor een duo-vertaling, en zij wist niet beter dan dat ze aan een superboek zou beginnen. En nog steeds had ik het niet gelezen. En nog steeds dacht ik: die vorige vertaalster, die heeft zich vast vergist.
Er bestaat in de buitenwereld een vertekend beeld van de manier waarop vertalers zich openstellen voor een nieuwe opdracht. De vertaler wordt gebeld door een uitgever die hem – ik ga gemakshalve maar even uit van mezelf, dus ‘hem’, maar voor het juiste evenwicht zal ik de uitgever bestempelen als een ‘zij’ – de vertaler wordt dus gebeld door een uitgever die hem meedeelt dat zij een prachtig boek in de aanbieding heeft. De vertaler vraagt benieuwd: wat is dat voor een boek? De uitgever put zich uit in jubelende bewoordingen en vertelt dat ze de hele nacht is opgebleven om het boek te lezen en dat ze na lezing zo aangedaan was dat ze de agent wakker heeft gebeld om het boek meteen voor zich te laten reserveren. Of ze vertelt dat ze wel honderdduizend euro voor de rechten heeft betaald – alleen dat al maakt het een onvergetelijke roman. Ze zal nooit vertellen dat het boek haar door de strot is geduwd bij een koppelverkoop of dat het een tweederangs kloon is van het succesboek van een andere schrijver, maar ja, misschien vallen er nog een paar centen mee te verdienen. Ze zal nooit zeggen: ík geloof erin, en dat moet voor jou als vertaler voldoende reden zijn om het te willen vertalen – iets wat een vertaler eigenlijk een heel plausibel argument zou moeten vinden, zeker wanneer hij of zij weet dat de uitgever hem of haar speciaal voor een bepaalde opdracht heeft uitgekozen.
Vervolgens zegt de vertaler over het aanbod: daar moet ik eens héél lang over nadenken. Want ja, het boek moet me natuurlijk wél aanspreken. (Dit is nog steeds zoals de buitenwereld het ziet.) O, dat begrijp ik heel goed, zegt de uitgever dan, natúúrlijk moet het je aanspreken. Lees het boek eerst maar eens en bel me over twee weken terug, of over drie weken, over vier weken. En dan komt het moment dat de vertaler met een ernstig gezicht achter zijn bureau gaat zitten om het boek vooral gróndig te bestuderen. Want stel je voor, hij zou bij de eerste lezing belangrijke informatie over het hoofd zien.
Een bevriende collega van me, Edith van Dijk, kreeg ooit de opdracht om een boek van Pat Barker te vertalen. Edith, die nogal ondernemend was, vertrok naar Engeland om thee te gaan drinken met Pat Barker. Ze spraken uiteraard over het boek en Barker vroeg aan Edith: wie is eigenlijk de hoofdpersoon van het boek, denkt u? En ze keek daarbij alsof Edith zou worden afgeserveerd als vertaler wanneer ze de verkeerde naam zou noemen. Hoe Edith de vertaling had kunnen verknallen door niet te begrijpen wie de hoofdpersoon is, blijft voor mij tot op de dag van vandaag een raadsel, maar haar ervaring heeft bij mij een lange echo opgeleverd. Ik heb namelijk zelf onlangs een werkbeursaanvraag ingediend zonder te weten hoe de hoofdpersoon van het boek eigenlijk heet. Vijf bladzijden verantwoording, maar ik wist waarachtig niet hoe die man heette en ik had uiteraard ook geen zin om het hele boek nog eens door te vlooien. En dat leidde tot een soort nachtmerrie-achtige fantasie waarin het Letterenfonds me een brief stuurde met de volgende inhoud: Beste meneer van der Veer, u denkt misschien dat u een werkbeurs krijgt. Maar dat gaat mooi niet door. Want u weet niet eens hoe de hoofdpersoon heet! Ik besef inmiddels dat die bewuste persoon twee namen heeft, maar waarom dat zo is, daar ben ik nog niet achter. Ik vermoed dat de schrijver het zelf ook niet weet en bezin me nu op een manier om hem dat probleem zo tactisch mogelijk voor te leggen. Het is namelijk iemand die niet dol is op wat hij beschouwt als domme vragen.
Goed, de vertaler is inmiddels uitgelezen en heeft de opdracht aanvaard. Vervolgens leest hij het boek nog een keer, dit keer met het oog op mogelijke stijl- en researchproblemen. Hij noteert vlijtig wat er allemaal opgezocht moet worden en schaft zich een hele batterij secundaire literatuur aan die hij volledig doorworstelt voordat hij het allereerste woord gaat vertalen. Want stel je voor dat hij dat allereerste woord zou vertalen zonder zich grondig te hebben verdiept in de cultuur en gedachtewereld van de roman die hij voor zich heeft liggen.
Een jaar of wat geleden werd me een boek in de schoot geworpen door een collega die geen tijd had. Een weer andere collega liet weten dat zíj het veel te lastig vond, aan haar lijf geen polonaise, ze kon wel iets leukers bedenken. Het was inderdaad het lastigste boek dat ik ooit heb vertaald. Ik had het natuurlijk niet gelezen. Op de eerste plaats was het een bundeling van allerlei korte stukjes, essays, en op de tweede plaats stond het stijf van de ingewikkelde zinnen en woordspelingen en onoplosbare Amerikaanse toestanden, allemaal dingen waarvan je maar beter niet kunt weten dat je eraan begint. De enige aanpak was: gewoon aan de slag gaan. Na twee alinea’s wist ik: dat worden drie bladzijden per dag in plaats van vier. Als ik het boek van te voren had gelezen, was ik stijf van de stress aan de vertaling begonnen. Dan had ik bijvoorbeeld al die onvertaalbare woordspelingen geregistreerd, en was ik al snel blijven steken, in een hoofdstuk waarin de schrijver als jonge vader geconfronteerd wordt met kinderzorg en luierdienst, en vervolgens gewag maakt van ‘the endless parade of piddly shit’. ‘Parade of piddly shit’, alliteratie, ‘piddly shit’, zowel letterlijk als figuurlijk, dus zowel stront en pies als onbenulligheden en geëmmer. Er zijn vertalers die dat soort woordspelingen uit hun mouw schudden, maar bij mij moet de geest eerst vliegen. En die geest begint te vliegen doordat hij vertalenderwijs los weet te komen van de grond. En wanneer je gedwongen wordt de ene woordspeling na de andere te vertalen, dan gaat dat na een tijdje vanzelf. Er wordt kennelijk een kleine nis bij je ontsloten waaruit de woordspelingen naar buiten dartelen. En bijna zonder nadenken, wordt dan ‘doing my part to handle and stay on top of the endless parade of piddly shit’ in het Nederlands ‘mijn aandeel leveren in de aanpak en beheersing van de eindeloze stroom gekeutel en gezeik’. Zo’n oplossing dient zich aan omdat je onbevangen en zonder angst de tekst tegemoet treedt, zo’n oplossing komt voort uit de vrijheid van het niet gelezen hebben.
De buitenwereld gaat er dus van uit dat je een boek van te voren leest, heel grondig. Je wordt verondersteld benieuwd te zijn naar wat voor soort boek het is, je literaire belangstelling dient te worden gewekt. Je wordt verondersteld te willen weten of je de vertaling wel aankunt, of het wel een mooi boek is, je wordt verondersteld kennis te willen nemen van vorm en inhoud, want anders kun je je werk niet goed doen. De buitenwereld gaat ervan uit dat je je die luxe kunt permitteren, dat aan jou door de uitgever de luxe van een brede oriëntering wordt gegund, dat jij jezelf de luxe kunt permitteren om zo’n boek mooi te willen vinden.
En daar raken we aan een volgend misverstand, en dat misverstand bestaat eruit dat je een bepaalde schrijver alleen maar goed kunt vertalen als je zijn werk in alle opzichten waardeert. Ik heb jarenlang iemand vertaald zonder aan die voorwaarde te kunnen voldoen. Het betrof een rasverteller, die zijn verhaal veelvuldig opbouwde vanuit een bepaalde ideologie, terwijl dat op mij niet altijd als overtuigend overkwam. Soms waren zijn personages weinig meer dan sjablonen die alleen maar dienden om bepaalde vastomlijnde ideeën kracht bij te zetten. Wanneer je iemand langdurig vertaalt, raak je langzaam vertrouwd met zijn goede en zijn slechte kanten, en soms stoor je je aan lacunes en onvolmaaktheden. Ook in de relatie schrijver-vertaler geldt: Niemand is een held voor zijn knecht. Dat je je stoort aan lacunes en onvolmaaktheden, komt natuurlijk ook omdat je er niets aan kunt veranderen. Je kunt als vertaler een verhaal niet zodanig vertimmeren dat bijvoorbeeld alle politiek correctheid eruit is weggehamerd. Ik heb ooit aan een van mijn schrijvers de onbezonnen vraag gesteld of hij zijn thematiek voortaan niet kon verleggen van het zoveelste verhaal over een jonge, non-conformistische man naar het wat bredere palet van bijvoorbeeld de familieroman, en die vraag is me niet in dank afgenomen. Je denkt weleens dat je een bepaalde relatie met een schrijver opbouwt, maar het is een wat eenzijdige relatie. Je dient, en bent dus geen vriend.
Maar wil dat nou zeggen dat je zo iemand niet kunt of moet vertalen?
Een boek wel of niet lezen, een schrijver wel of niet waarderen – dat staat allemaal los van een goede vertaling. Bij een goede vertaling komt vakkennis kijken, en de enige vorm van liefde die je van een vertaler mag verlangen is de liefde voor zijn of haar vak. Of je een boek mooi vindt, of een boek je aanspreekt – dat is eigenlijk niet interessant. Het enige wat je zou moeten kunnen schelen is of het boek mooi is geschreven. Maar zelfs dat is geen voorwaarde. Waardering voor de schrijver, waardering voor het boek, waardering voor de schrijfstijl – het is allemaal van korte duur. Wat blijft is je genot in je ambacht, het weergeven van woorden, het opbouwen van zinnen, het vinden van ritme en cadans, de inkleuring van een tekst, het appel op je eigen vernuft. Je uitgangspunt is dat de schrijver zijn mooiste boek ooit heeft afgeleverd, en dat jij die schoonheid in al zijn facetten voor de Nederlandse lezer ontsluit. En zolang je je financieel kunt veroorloven om lang over een vertaling te doen, maakt het eigenlijk niet uit of een boek makkelijk of moeilijk is.
Ik heb ooit een paar heerlijk maanden beleefd met een boek dat ik niet had gelezen. Elke dag kreeg ik weer een nieuwe verwikkeling voorgeschoteld, een nieuwe vermakelijke gebeurtenis. Als ik het boek van te voren had gelezen, was mij al dat plezier ontgaan. Als ik het boek van te voren had gelezen, had ik nog geen enkel grip gehad op de stijl waarin de man schreef en ook had ik nog niet geweten wat ik allemaal moest gaan opzoeken. Pas nadat je een flink aantal bladzijden hebt vertaald, weet je hoe je een bepaalde schrijfstijl moet aanpakken. Verder komen alle knelpunten komen vanzelf aan de orde, gaandeweg bij het vertalen, en na de eerste vertaalronde zit het boek zo goed in je hoofd dat je precies weet wat nazoekwerk vergt en welke kernbegrippen moeten worden aangepast. Uiteindelijk lees je het boek minstens drie of vier keer, afgezien nog van het eindeloos herlezen van je eigen zinnen op het moment dat je aan het vertalen bent. In feite kun je pas iets zinnigs over een boek zeggen als je het hebt vertaald. Vaak heeft de schoonheid van een roman zich pas dan ontsloten, besef je pas hoe mooi een roman eigenlijk is wanneer je er maandaglang dag in dag uit aan bezig bent.
Soms heb je allerlei boeken in huis gehaald of allerlei artikelen van het internet geplukt om een bepaalde passage te vertalen die kennis van techniek vereist. Die boeken of artikelen zijn vaak uit een andere taal vertaald, maar niet altijd even duidelijk, zodat je niet precies weet wat je moet overnemen. En soms blijkt dan ook die technische passage in jouw boek niet te kloppen. In The Song Before it Is Sung van Justin Cartwright stond de bom beschreven waarmee Von Stauffenberg Adolf Hitler naar de andere wereld wilde helpen. Ik begreep niet hoe dat apparaat werkte en haalde mijn partner erbij. Die had namelijk als middelbare scholier samen met een vriendje de vijver voor het Arnhems lyceum laten ontploffen. En wat bleek: als die bom in werkelijkheid was afgegaan zoals hij in het Engels werd beschreven, had Hitler waarschijnlijk gedacht, wie heeft hier een windje gelaten, laten we hopen dat het een vegetarisch windje was. Uiteindelijk is in de vertaling een correcte bom terechtgekomen. Ook de juiste partnerkeuze is bevorderlijk voor een goede vertaling.
Die Canadese schrijfster bleek geen goed boek te hebben geschreven, haar roman was mislukt, al waren haar zinnen even mooi als in haar vorige boek. Ik heb mezelf op driekwart van de vertaling voorzichtig in kennis gesteld van het feit dat ik aan een mislukt boek bezig was. En daarmee veranderde er niets. De vertaling werd niet makkelijker of moeilijker. De schrijfster vond nog steeds dat ze haar mooiste boek had geschreven. Het boek was nog steeds onze verantwoordelijkheid. Wij oefenden er ons vak mee uit. Wij vonden dat een slecht boek een goede vertaling verdiende. Want wat de ene lezer een slecht boek vindt, is voor de andere lezer weer een bron van onuitputtelijk genot, een levenslange metgezel.
Een boek eerst lezen voordat je het gaat vertalen? Het lijkt me niet echt nodig, het voegt niet echt iets toe. Je bent zo ontzettend lang bezig met de vertaling dat zo’n aanloop niet echt nodig is. Bovendien is de verrassing weg. Je bent niet meer de ideale lezer. Het feit dat mensen zoiets van je verwachten bewijst eens te meer hoe slecht de buitenwereld op de hoogte is van het hele vertaalproces.
Eerst lezen dus? Nergens voor nodig. Per slot van rekening heeft ook de schrijver het boek niet gelezen, voordat hij het ging schrijven.
